Tussenkomst in de senaat nav de nieuwe racisme- en antidiscriminatiewetten
De voorliggende ontwerpen, aangevuld door technische wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek, zijn zogenaamd middelen om het Belgisch wetgevend arsenaal voor de bestrijding van de discriminatie te verbeteren en bij te sturen. Over deze materie bestaan Europese richtlijnen die in interne wetgeving moeten worden omgezet. Men gaat echter vele stappen verder en mijns inziens één stap te ver. Niet alleen wordt principieel een verbod ingesteld op elke rechtstreekse of indirecte discriminatie. Er wordt ook een procedure ingevoerd om slachtoffers een forfaitaire schadevergoeding te geven. Bovendien wordt de bewijslast omgekeerd. Ik heb vragen over de uitbreiding van die nieuwe wetgeving, niet alleen inhoudelijk, maar ook omwille van de bevoegdheidsoverschrijding. Het toepassingsgebied wordt immers te ruim gedefinieerd. In geen geval mag de federale staat tornen aan de bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten om een eigen discriminatiebeleid te voeren. Ik vrees dat hiermee te weinig rekening werd gehouden.
Voorts stel ik vast dat het ontwerp werkt met een gesloten lijst van criteria, waardoor zowel daders van discriminatoire daden als eventuele slachtoffers van discriminatie ongelijk worden behandeld. Nochtans was het de bedoeling discriminatie te vermijden. In de memorie van toelichting lees ik dat een gesloten lijst werd ontworpen op basis van internationale instrumenten die de gelijkheid en de non-discriminatie waarborgen, zoals bijvoorbeeld het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet van Europa. Dat ontwerp van Europese Grondwet, dat door onze buurlanden Frankrijk en Nederland werd verworpen, is bijgevolg geen goede basis om door ons land naar aanleiding van de voorliggende wetgeving te worden gehanteerd. Een open systeem biedt de rechter de mogelijkheid een oordeel te vellen over de rechtvaardigheid van de ongelijke behandeling. Een gesloten systeem daarentegen is veel stugger omdat op basis van een vooraf vastgestelde discriminatiegrondenlijst het altijd verboden is een onderscheid te maken, tenzij de wet in een expliciete uitzondering voorziet.
Zelfs onze Grondwet kent in beginsel een open systeem. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet noemen, op geslacht en ideologische en filosofische gezindheid na, geen discriminatiegronden. Artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, evenals het genoemde Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, bevatten allemaal open lijsten. Het overnemen van criteria uit die open lijsten om ze dan te verankeren in een gesloten lijst heeft veel te verstrekkende gevolgen. Het evenredigheidsbeginsel komt hierdoor in de verdrukking omdat een ongelijke behandeling wordt ingesteld.
In de wetsontwerpen vind ik ook een gedeelte over positieve actie. Laten we een kat een kat noemen: het gaat hier gewoon over discriminatie, zogenaamde positieve discriminatie. Eigenlijk gaat het om een discriminatie van welbepaalde mensen om anderen voor te trekken. Ik vind de aanvaardbaarheid van positieve discriminatie bediscussieerbaar. De essentie van de positieve actie is dat men bewust een ongelijkheid in het leven roept met als enige doel achtergestelde groepen voor te trekken. Positieve actie bestaat er immers in dat een juridische ongelijkheid wordt gecreëerd met de bedoeling de feitelijke gelijkheid van achtergestelde groepen te bereiken. Wie bepaalt wie achtergesteld is? Wie bepaalt of positieve discriminatie niet te negatief uitvalt voor de hierdoor achtergestelden? Wat met de rechten van diegenen die men achterstelt om andere achtergestelden meer feitelijke gelijkheid te geven? Het is een vicieuze cirkel.
Los van die inhoudelijke opmerkingen, wordt ook aan de Koning te veel macht gegeven. De Raad van State stelde in zijn advies dat die bepaling grondig herzien dient te worden. De regering heeft hierop niet gereageerd zodat de veel te ruime bepaling nog steeds in het wetsontwerp staat.
De meerderheid is zo ijverig om iedereen, tot zichzelf toe, te beschuldigen van discriminatie dat men zich niet realiseert hoe absurd de gevolgen van deze wetgeving werkelijk zijn. Binnenkort is er bijvoorbeeld de preselectie van de Miss België-verkiezing. De organisatoren stellen daarbij enkele toelatingsvoorwaarden waaraan de kandidaten moeten voldoen. Elk van die voorwaarden zal weldra een verboden discriminatie inhouden. Een kandidaat moet bijvoorbeeld geboren zijn tussen 1984 en 1989, wat een discriminatie is op grond van leeftijd. Dit is strijdig met artikel 14 van de antidiscriminatiewet. In strijd met artikel 12 van de antiracismewet eist men ook dat kandidaten de Belgische nationaliteit hebben. Kandidaten moeten ongehuwd zijn en kinderloos, wat een discriminatie is op grond van burgerlijke staat. Aangezien kandidaten vrouwelijk moeten zijn, is er discriminatie op grond van artikel 19 van de genderwet. De miss-Belgiëverkiezing wordt zo het symbool van een land dat door dit soort wetgeving meer en meer verwordt tot een ‘Absurdistan’.