Vakbondsleiders moeten ook vermogens- en mandatenaangifte indienen!
Tussenkomst in Senaat over uitbreiding van mandaten- en vermogensaangifte door politici:
Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wetgeving inzake mandatenlijst en vermogensaangifte wat de transparantie over de vergoedingen, de uitbreiding naar overheidsbestuurders, de elektronische indiening en de controle betreft (6-407)
Wetsontwerp tot wijziging van de wetgeving inzake mandatenlijst en vermogensaangifte wat de transparantie over de vergoedingen, de uitbreiding naar overheidsbestuurders, de elektronische indiening en de controle betreft (6-408)
Het is hier al gezegd, deze wetsontwerpen en bijzondere wet kaderen in de werking rond de zogenaamde politieke vernieuwing die in de Kamer werd opgezet nadat er opnieuw een aantal schandalen aan het daglicht waren gekomen rond bepaalde politieke partijen die hier in het halfrond vertegenwoordigd zijn.
Nu hebben wij niets tegen deze zogenaamde politieke vernieuwing, in het bijzonder tegen het aanscherpen van een aantal maatregelen die dergelijke schandalen moeten voorkomen – ik zou zeggen integendeel – alleen moet ik vaststellen dat deze politieke vernieuwing zeer selectief is geweest en dat men bepaalde heilige huisjes nog altijd totaal ongemoeid heeft gelaten.
Neem nu de uitbreiding van het aantal personen dat een mandatenlijst en een vermogensaangifte moet indienen bij het Rekenhof. Die uitbreiding strekt zich uit tot de inhoudelijke kabinetsmedewerkers en een aantal bestuursinstellingen van organisaties die rechtstreeks of onrechtstreeks een band met de overheid hebben. Die uitbreidingen lijken mij terecht, maar onvoldoende. Als het de bedoeling is – en dat moet het voor ons zijn – om de actoren die in het politiek-maatschappelijke en beleidsmatige leven van dit land een belangrijke rol spelen te onderwerpen aan scherpere controles om misbruiken te vermijden, dan moet men ook effectief àl deze actoren daarbij betrekken en niet een deel ervan. En dat is dus niet gebeurd. Niemand zal ontkennen dat de leidinggevenden van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties en van de landsbonden en ziekenfondsen op bepaalde vlakken mee het beleid uittekenen. Mijn fractie heeft in de Kamer dan ook een wetsvoorstel en vervolgens een amendement ingediend om ook deze personen onderhevig te maken aan de verplichtingen van een mandaten- en vermogensaangifte. Dat werd evenwel weggestemd door alle traditionele partijen. Nu deze wetsontwerpen hier in de Senaat toch werden geagendeerd en terug naar de Kamer zullen moeten, ben ik zo vrij om dit amendement over te nemen en reken ik erop dat de Senaat wijzer zal zijn dan de Kamer door dit wél goed te keuren, want in de geest van wat men wil bereiken met de uitbreiding van de groep personen die een mandaten- en vermogensaangifte moeten indienen, is er geen enkele reden om deze groep daar niet in op te nemen.
Wat mij ook stoort bij het stuk 6-407, is dat federaal nog altijd schoonmoederlijk optreedt ten aanzien van de deelstaten door dit eveneens voor hen te regelen. Ja, ik weet het, dat is de gebruikelijke gang van zaken in dit land, maar dat wil niet zeggen dat wij het daar politiek mee eens moeten zijn – wat we dus niet zijn. Twee zaken. Ten eerste bepaalt men dit voor de deelstaten, met uitzondering van de Duitstalige Gemeenschap, bij bijzondere wet, terwijl exact hetzelfde voor de federale overheid met een gewone wet wordt geregeld. Federaal, de Waalse minderheid dus, houdt al wat op de deelstaten betrekking heeft inderdaad graag strak vergrendeld achter bijzondere meerderheden om toch maar te verzekeren dat zij, in casu de Vlaamse deelstaat, flink onder de knoet kunnen worden gehouden. Twee, daarmee samenhangend, is het voor mij vanuit de autonomiegedachte volkomen logisch dat niet het federale parlement oplegt welke regelingen de deelstaten op dat vlak moeten volgen, maar dat deze laatste zelf zouden moeten kunnen beslissen welke beperkingen en welke verplichtingen zij op dat vlak wensen op te leggen en welke niet, in functie van de problemen die er zich voordoen. Als men de zelfstandigheidsgedachte werkelijk serieus neemt – maar dat doet men uiteraard niet in dit land – dan had men eigenlijk beter gewoon de deelstaten de bevoegdheid gegeven om dit zelf op hun niveau te regelen in plaats van daar vanuit federaal de regeltjes op te leggen. Om die redenen opteer ik voor een onthouding bij het ontwerp van bijzondere wet.