Francofonie en co. beroven Vlaanderen van stem in Europa
Tussenkomst in Senaat:
Voorstel van besluit tot goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 29 maart 2017 tussen de Federale Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de uitoefening van bevoegdheden die door het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en de daaraan gehechte protocollen, zijn toegekend aan de nationale parlementen (6-406)
Mevrouw de voorzitter, collega-senatoren,
Dit voorstel van besluit heeft het voordeel dat het een einde maakt aan een schimmige toestand die al vele jaren bestaat, wat op zich geen slechte zaak zou zijn, ware het niet dat daar niet de essentie van het verhaald ligt. De kern van de zaak is of dit samenwerkingsakkoord een goede, billijke regeling bevat voor de uitoefening van het subsidiariteitsadvies, en daar is ons antwoord zonder meer negatief.
We kennen het verhaal: België heeft als land twee stemmen om een subsidiariteitsadvies uit te brengen aan het adres van de EU indien het van oordeel zou zijn dat een voorstel van de EU indruist tegen het subsidiariteitsprincipe. In dat geval moet de EU eventueel haar huiswerk overdoen volgens diverse gradaties, al naar gelang het aantal stemmen van de gezamenlijke EU-lidstaten dat een subsidiariteitsadvies heeft ingediend.
Vraag is nu: hoe moeten die twee stemmen waarover België beschikt, al naar gelang de bevoegdheid, worden verdeeld over de federale overheid en de verschillende deelstaten. Er moet met andere woorden een gewichtstoewijzing gebeuren aan de verschillende parlementen in dit land voor de diverse scenario’s die zich kunnen voordoen om te weten hoe België als land die twee stemmen al dan niet moet uitbrengen en in welke verhouding. En daar zit voor ons het probleem met dit voorstel.
Voordat ik over de grond van zaak handel, wil eerst even zeggen dat ik in hetgeen volgt abstractie maak van de visie van mijn partij op wat de Europese Unie zou moeten zijn; mij gaat het hier nu om de principes die voor de stemverdeling in dit samenwerkingsakkoord worden gehanteerd.
In dit land maken de Vlamingen ongeveer 60% van de bevolking uit, de Franstaligen ongeveer 40% en de Duitstaligen 0,7%. Die verhoudingen zouden volgens ons ook moeten doorwerken wanneer de deelstaten betrokken partij zijn. Maar dat gebeurt dus niet, men vertrekt integendeel van een Belgische rekenkunde, een rekenkunde waarbij Vlaanderen op grove wijze in een minderheidspositie wordt gedrongen.
Om te beginnen zijn de 0,7% Duitstaligen, dan wel de 40% Franstaligen, in een aantal scenario’s evenveel waard als de 60% Vlamingen. Stel dat er een EU-voorstel is, dat uitsluitend tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen behoort, waar Vlaanderen geen graten in ziet, maar waar de Duitstalige Gemeenschap wel een schending van het subsidiariteitsbeginsel ziet en er een gemotiveerd subsidiariteitsadvies over indient, dan zou België één stem tegen dat EU-voorstel moeten uitbrengen, ook al is de 60% die Vlaanderen in dit land vertegenwoordigt het daar niet mee eens.
Maar het kan nog erger. Wanneer bijvoorbeeld de Duitstalige Gemeenschap én de Franse Gemeenschap het met dat EU-voorstel niet eens zijn vanuit het subsidiariteitsbeginsel, terwijl Vlaanderen dat niet zo ziet, dan zal België, ondanks het akkoord van 60% van dit land, voor de volle 100% – zijn twee stemmen dus – gebruiken om een gemotiveerd advies uit te brengen tegen dat EU-voorstel. Vlaanderen wordt met andere woorden door dit voorstel op grove wijze geminoriseerd wat zijn inspraak betreft op het EU-forum.
Dat is ook nog op een ander vlak het geval. Het Vlaams Parlement kan in gelijk welke omstandigheid – behalve in het theoretische geval dat het exclusief bevoegd zou zijn voor een bepaalde materie, maar ik betwijfel of dat in de praktijk voorkomt – nooit meer dan één van de twee stemmen kunnen uitbrengen. Dat ligt anders langs de andere kant van de taalgrens. Door de veelvuldigheid van instellingen langs Franstalige kant – Waals Parlement, Frans Gemeenschapsparlement, parlement van de COCOF en ik voeg er ook het Brussels parlement en de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie aan toe, want we weten wie daar de baas speelt en we weten welke deelstaten in dit land met elkaar optrekken als het erop aankomt om samen te spannen, – door deze veelvuldigheid van parlementen dus, heeft men langs Franstalige zijde een hele waaier aan mogelijkheden om de twee Belgische stemmen te gebruiken, terwijl Vlaanderen per definitie nooit meer dan één stem zal kunnen uitbrengen. Dit is dus werkelijk de omgekeerde wereld. De francofonie en haar slippendragers die 40% van dit land vertegenwoordigt is in alle omstandigheden waarbij het om deelstaatbevoegdheden gaat in de mogelijkheid om de 2 Belgische stemmen te mobiliseren, terwijl Vlaanderen, dat 60% van de bevolking vertegenwoordigt, nooit meer dan één stem kan mobiliseren.
Dit samenwerkingsakkoord is, collega’s, daarom niets anders dan een zoveelste minorisering van de Vlaamse meerderheid volgens Belgisch recept, een minorisering die overigens ook nog eens wordt vergrendeld omdat er in dit samenwerkingsakkoord geen clausule wordt voorzien om het op te zeggen. En aangezien wordt aangenomen dat samenwerkingsakkoorden niet eenzijdig kunnen worden opgezegd, wordt Vlaanderen hier andermaal ten eeuwigen dage met handen en voeten gebonden aan een zeer nadelige inspraakregeling op het Europese forum. Het spreekt vanzelf dat wij dit dus niet zullen goedkeuren.